Ga naar inhoud

Wetboek van Strafvordering

Eerste Boek Algemeene bepalingen

Titel I Strafvordering in het algemeen

Artikel 1 WvSv [Legaliteitsbeginsel]

Strafvordering vindt uitsluitend plaats op de manier die door de wet is voorzien.

Titel II De verdachte

Artikel 12f WvSv [Advocaten]

  1. De klager en de betrokkene kunnen zich in raadkamer laten bijstaan door een advocaat of gemachtigde, zoals vermeld in de oproeping.

Artikel 12g WvSv [Verdachte is niet tot antwoorden verplicht]

De persoon tegen wie vervolging wordt verlangd, hoeft niet te antwoorden op vragen gesteld in raadkamer. Hij wordt hiervan vooraf op de hoogte gebracht, en deze mededeling wordt vastgelegd in het proces-verbaal.

Artikel 27 WvSv [Verdachte]

  1. Een persoon wordt beschouwd als verdachte voordat de vervolging begint, indien er feiten of omstandigheden zijn die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit doen ontstaan.
  2. Inderdaad, zodra de vervolging daadwerkelijk is begonnen, wordt degene tegen wie de vervolging is gericht, beschouwd als de verdachte.
  3. Een verdachte die de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, heeft het recht zich te laten bijstaan door een tolk.

Artikel 27a WvSv [Vaststelling identiteit]

  1. De verdachte moet zijn naam, voornamen, geboorteplaats en -datum verstrekken om zijn identiteit vast te stellen. Dit omvat ook het onderzoeken van een identiteitsbewijs volgens de Wet op de identificatieplicht. In specifieke situaties kan het vaststellen van de identiteit ook het nemen van foto's en vingerafdrukken omvatten, zoals bepaald in artikel 55c.
  2. Bij eerder genomen vingerafdrukken wordt de identiteit geverifieerd door vergelijking met de bestaande afdrukken. In andere gevallen wordt de identiteit vastgesteld door onderzoek van een identiteitsbewijs volgens de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 27c WvSv [Mededelen van rechten aan verdachte]

  1. Bij de staandehouding of aanhouding van de verdachte wordt hem meegedeeld voor welk strafbaar feit hij als verdachte wordt beschouwd. Als er geen sprake is van staandehouding of aanhouding, wordt deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.
  2. Een verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand (volgens artikel 28, eerste lid) en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling (volgens artikel 27, derde lid), ongeacht het bepaalde in artikel 29, tweede lid.

Artikel 27cb WvSv [Plaats van verhoor]

Een aangehouden verdachte wordt zoveel mogelijk ondervraagd op een locatie bestemd voor verhoren of op een andere door de hulpofficier van justitie of officier van justitie aangewezen locatie.

Artikel 27d WvSv [Getuige of verdachte]

  1. Een opsporingsambtenaar die iemand uitnodigt om een verklaring af te leggen, informeert die persoon of deze als getuige of als verdachte wordt gehoord.
  2. Als tijdens het verhoor van een getuige een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ontstaat, moet de verhorende opsporingsambtenaar de betrokkene de mededelingen doen volgens artikel 27c voordat het verhoor wordt voortgezet.

Artikel 27e WvSv [Informeren naasten]

  1. Op verzoek van de aangehouden verdachte informeert de hulpofficier van justitie, die beveelt dat de verdachte wordt vastgehouden voor onderzoek tijdens de voorgeleiding, direct ten minste één door de verdachte aangewezen persoon over zijn vrijheidsbeneming.
  2. De hulpofficier van justitie kan het uitstellen van de kennisgeving aan een door de verdachte aangewezen persoon toestaan, indien en zolang dit gerechtvaardigd is door een dringende noodzaak om: [vervolg van de bepaling ontbreekt]

    • De hulpofficier van justitie kan de kennisgeving aan een door de verdachte aangewezen persoon uitstellen indien en zolang dit gerechtvaardigd is door een dringende noodzaak om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid, of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen.
    • Te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek kan worden toegebracht.
    • De beslissing zoals bedoeld in het derde lid, en de gronden daarvoor, worden vermeld in het proces-verbaal.

Artikel 28 WvSv [Bijstand door raadsman]

  1. De verdachte heeft het recht om zich, volgens de bepalingen van dit wetboek, te laten bijstaan door een raadsman.
  2. De verdachte wordt, volgens de wettelijk bepaalde procedures, bijgestaan door een aangewezen of gekozen raadsman voor rechtsbijstand.
  3. In speciale gevallen kan, op basis van een gemotiveerd verzoek van de verdachte, meer dan één raadsman worden aangewezen.
  4. De verdachte krijgt, telkens wanneer hij hierom vraagt, zoveel mogelijk de gelegenheid om contact op te nemen met zijn raadsman.
  5. Een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, kan voor communicatie met zijn raadsman een tolk inschakelen. De verantwoordelijkheid voor het inschakelen van een tolk ligt bij de raadsman.

Artikel 28a WvSv [Afstand van rechtsbijstand]

  1. De verdachte heeft de mogelijkheid om vrijwillig en ondubbelzinnig afstand te doen van het recht op rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, tenzij dit wetboek anders bepaalt.
  2. Indien de rechter of opsporingsambtenaar merkt dat de verdachte afstand wil doen van het recht zoals vermeld in het eerste lid, informeert deze hem over de gevolgen daarvan en meldt dat hij zijn beslissing kan heroverwegen. Hiervan wordt een proces-verbaal opgemaakt.

Artikel 28c WvSv [Overleg met raadsman vóór verhoor]

  1. Een aangehouden verdachte met een beschikbare raadsman krijgt de kans om vóór het eerste verhoor gedurende maximaal vijftien minuten met de raadsman te overleggen. Indien nodig kan de hulpofficier van justitie, op verzoek van de verdachte of zijn raadsman, deze termijn met maximaal een half uur verlengen, tenzij het onderzoek hierdoor wordt belemmerd. Dit overleg kan ook via telecommunicatie plaatsvinden.
  2. De verdachte kan pas afstand doen van het onderhoud zoals bedoeld in het eerste lid, nadat hij door een raadsman is geïnformeerd over de gevolgen ervan.

Artikel 29 WvSv [Verklaringsvrijheid en zwijgrecht]

  1. Bij het verhoren van een verdachte onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat tot doel heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat deze in vrijheid is afgelegd.
  2. De verdachte is niet verplicht te antwoorden. Voor aanvang van het verhoor wordt de verdachte meegedeeld dat hij niet verplicht is te antwoorden, en deze mededeling wordt opgenomen in het proces-verbaal.
  3. De verklaringen van de verdachte, met name die waarin schuld wordt bekend, worden in het proces-verbaal van het verhoor zoveel mogelijk in zijn eigen woorden opgenomen. De mededeling zoals bedoeld in het tweede lid wordt eveneens opgenomen in het proces-verbaal.

Artikel 29a WvSv [P-v verhoor]

  1. Het proces-verbaal van verhoor bevat informatie over het tijdstip van aanvang, eventuele onderbrekingen en hervattingen, en het moment van beëindiging van het verhoor van de verdachte. Het geeft redenen aan voor eventuele onderbrekingen en vermeldt de identiteit van de aanwezige en deelnemende personen. Het wordt tevens genoteerd of er geluids- of beeldopnamen van het verhoor zijn gemaakt.
  2. De verklaringen van de verdachte, met name die waarin een bekentenis van schuld wordt afgelegd, worden in het proces-verbaal van het verhoor zoveel mogelijk in zijn eigen bewoordingen opgenomen. De verklaring van de verdachte wordt zo volledig mogelijk weergegeven en zoveel mogelijk in de vorm van vraag en antwoord.
  3. De verdachte en, indien aanwezig, zijn raadsman krijgen de gelegenheid om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces-verbaal. Deze opmerkingen worden direct aan de verhorende ambtenaar verstrekt en, indien niet overgenomen, worden ze vermeld in het proces-verbaal. Als de verdachte akkoord gaat met de weergave van zijn verklaring, ondertekent hij deze.

Artikel 29b WvSv [Tolk]

  1. Bij het verhoren van een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt altijd de bijstand van een tolk ingeroepen.
  2. De verhorende ambtenaar roept de tolk op, tenzij bij wet anders bepaald. Tijdens het voorbereidende onderzoek kan de oproeping mondeling plaatsvinden, maar in alle andere gevallen gebeurt dit schriftelijk.
  3. De bijstand van een tolk wordt vermeld in het proces-verbaal.

Artikel 29c WvSv [Vaststellen identiteit bij verhoor]

  1. Bij het horen van de verdachte of zijn aanwezigheid bij een verhoor, stelt de rechterlijke ambtenaar de identiteit van de verdachte vast volgens artikel 27a, eerste lid, eerste zin. De rechterlijke ambtenaar kan ook de identiteit van de verdachte vaststellen volgens artikel 27a, tweede lid, als er twijfel bestaat over zijn identiteit.
  2. De verdachte is verplicht op bevel van een rechterlijk ambtenaar een identiteitsbewijs, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te tonen en mee te werken aan het nemen van zijn vingerafdrukken.

Titel IIA Kennisneming van processtukken

Artikel 30 WvSv [Kennisneming van processtukken. Uitzondering]

  1. De verdachte krijgt op zijn verzoek toegang tot de processtukken tijdens het voorbereidende onderzoek, verleend door de officier van justitie. In elk geval wordt de verdachte deze toegang toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.
  2. Als de officier van justitie nalatig is bij het verlenen van de kennisneming, kan de rechter op verzoek van de verdachte een termijn vaststellen waarbinnen toegang tot de processtukken moet worden verleend. Voordat de rechter op het verzoek beslist, hoort hij de officier van justitie.
  3. Ondanks het voorgaande kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vereist, de verdachte de toegang tot bepaalde processtukken ontzeggen.
  4. In het geval zoals beschreven in het derde lid wordt de verdachte schriftelijk op de hoogte gesteld dat de ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. De verdachte kan binnen veertien dagen na de datum van deze mededeling en daarna telkens na periodes van dertig dagen, een bezwaarschrift indienen bij de rechter. Voordat de rechter een beslissing neemt, hoort hij de officier van justitie en geeft hij de verdachte de gelegenheid om opmerkingen te maken.

Titel IV Eenige bijzondere dwangmiddelen

Artikel 52 WvSv [Vragen persoonsgegevens. Staande houden]

Elke opsporingsambtenaar is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen volgens de wijze zoals omschreven in artikel 27a, eerste lid, eerste zin, en heeft het recht hem hiervoor staande te houden.

Artikel 53 WvSv [Aanhouding bij heterdaad]

  1. Bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit is iedereen bevoegd om de verdachte aan te houden.
  2. Een opsporingsambtenaar die een verdachte bij ontdekking op heterdaad aanhoudt, brengt deze zo snel mogelijk naar de plaats voor verhoor, waar hij ter voorgeleiding wordt overgedragen aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
  3. Indien de aanhouding wordt verricht door iemand anders dan een opsporingsambtenaar, dient deze de aangehoudene direct over te dragen aan een opsporingsambtenaar, met overhandiging van de voorwerpen die bij de verdachte zijn aangetroffen. De opsporingsambtenaar handelt conform de bepalingen van het tweede lid en maakt indien nodig een kennisgeving van inbeslagneming op.
  4. Bij de voorgeleiding van de verdachte aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie beoordeelt deze de noodzaak van verdere vrijheidsbeneming volgens artikel 56a.

Artikel 54 WvSv [Aanhouding buiten heterdaad]

  1. Behoudens ontdekking op heterdaad is de opsporingsambtenaar, op bevel van de officier van justitie, gemachtigd de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis van maximaal 2 uur is toegestaan, aan te houden om hem snel voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
  2. Het bevel tot aanhouding kan zowel mondeling als schriftelijk worden gegeven door de officier van justitie. Indien het mondeling wordt verstrekt, wordt dit later in het proces-verbaal opgenomen.
  3. Als het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, heeft de hulpofficier van justitie de bevoegdheid zoals beschreven in het eerste lid. De hulpofficier van justitie brengt de officier van justitie direct op de hoogte van de aanhouding, hetzij schriftelijk of mondeling. Het tweede lid is op overeenkomstige wijze van toepassing.
  4. Als het bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie niet kan worden afgewacht, heeft de opsporingsambtenaar de bevoegdheid om de verdachte aan te houden, met als doel hem snel voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.

Artikel 55 WvSv [Plaats of woning betreden]

  1. In geval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf heeft eenieder de bevoegdheid om elke plaats te betreden om de verdachte aan te houden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en de plaatsen genoemd in artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden.
  2. Zowel in geval van ontdekking op heterdaad als daarbuiten heeft elke opsporingsambtenaar de bevoegdheid om elke plaats te betreden ter aanhouding van de verdachte.

Artikel 55b WvSv [Bevoegdheden bij aanhouding]

  1. Ambtenaren die krachtens artikel 141 zijn aangewezen voor de opsporing van strafbare feiten, hebben de bevoegdheid om een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, evenals voorwerpen die hij bij zich draagt, voor zover dit noodzakelijk is voor het vaststellen van zijn identiteit.
  2. De ambtenaren zoals bedoeld in het eerste lid, gebruiken de bevoegdheden alleen in het openbaar indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is om het wegwerken of beschadigen van voorwerpen die van belang kunnen zijn voor de identiteit van de verdachte te voorkomen.
  3. Na de uitoefening van de bevoegdheden zoals beschreven in het tweede lid, stellen de ambtenaren een proces-verbaal op dat ter beschikking wordt gesteld aan de officier van justitie.

Artikel 55c WvSv [Vaststellen identiteit verdachte]

  1. De ambtenaren zoals bedoeld in artikel 141 en de politieambtenaren zoals bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012, stellen de identiteit van de aangehouden verdachte vast op de wijze beschreven in artikel 27a, eerste lid, eerste en tweede zin.
  2. De ambtenaren zoals genoemd in het eerste lid, nemen met het oog op het vaststellen van de identiteit van een aangehouden verdachte van een misdrijf zoals beschreven in artikel 67, eerste lid, of een verdachte die wordt verhoord wegens een misdrijf zoals omschreven in artikel 67, eerste lid (zonder aanhouding), een of meer foto's en vingerafdrukken. De vingerafdrukken worden vergeleken met eerder verwerkte vingerafdrukken van verdachten volgens de bepalingen in dit wetboek.
  3. De officier van justitie of de hulpofficier geeft opdracht tot het nemen van een of meer foto's en vingerafdrukken van elke andere verdachte dan de verdachte zoals beschreven in het tweede lid, indien er twijfel bestaat over zijn identiteit.
  4. De foto's en vingerafdrukken zoals bedoeld in het tweede en derde lid, mogen ook worden gebruikt voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten, evenals voor het vaststellen van de identiteit van een overleden persoon.

Artikel 56 WvSv [Onderzoek aan lichaam of kleding]

  1. De officier van justitie of de hulpofficier, bij wie de verdachte wordt voorgeleid of die de verdachte zelf heeft aangehouden, kan, indien er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan en in het belang van het onderzoek, bepalen dat er een onderzoek aan zijn lichaam of kleding zal worden verricht.
  2. De officier van justitie kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte en in het belang van het onderzoek, bepalen dat er een onderzoek aan het lichaam van de verdachte wordt uitgevoerd. Onder "onderzoek in het lichaam" wordt verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een arts en wordt niet uitgevoerd indien dit om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
  3. De onderzoeken zoals bedoeld in het eerste en tweede lid worden uitgevoerd op een besloten locatie en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de verdachte.
  4. De overige opsporingsambtenaren hebben de bevoegdheid om de aangehouden persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, aan zijn kleding te onderzoeken.

Artikel 56a WvSv [Ophouden of vrijlaten]

  1. Na de voorgeleiding van de aangehouden verdachte aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie, heeft deze de bevoegdheid om te bevelen dat de verdachte wordt vastgehouden voor verder onderzoek, of dat de verdachte in vrijheid wordt gesteld. De hulpofficier van justitie kan ook besluiten om de verdachte direct voor te geleiden aan de officier van justitie.
  2. Een persoon die verdacht wordt van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, mag maximaal twee uur worden vastgehouden voor onderzoek. Voor verdachten van strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegestaan, geldt ook een maximale ophouding van twee uur. De tijd tussen middernacht en negen uur 's ochtends wordt niet meegerekend bij het bepalen van deze termijnen. Deze tijdelijke vrijheidsbeperking wordt toegepast in het belang van het lopende onderzoek.
  3. Voor het verstrijken van de termijn zoals beschreven in het tweede lid, of indien het onderzoek eerder voltooid is, wordt de verdachte vrijgelaten of in verzekering gesteld.
  4. Het onderzoek, zoals aangeduid in het eerste lid, omvat eveneens de identificatie van de verdachte, de voorbereidingen voor het verhoor, het verhoor zelf, en het persoonlijk verstrekken van mededelingen met betrekking tot het verdere verloop van de strafzaak.
  5. Gedurende de periode van detentie voor onderzoek wordt de verdachte ondervraagd volgens de methoden zoals vastgesteld in de artikelen 29 en 29a.

Artikel 57 WvSv [Inverzekeringstelling]

  1. Na het verhoren van de verdachte kan de officier van justitie of de hulpofficier die de leiding heeft over de zaak, of degene die de verdachte heeft aangehouden, bevelen dat de verdachte gedurende het lopende onderzoek ter beschikking van justitie blijft. Hierbij wordt bepaald dat de verdachte op een aangewezen locatie in verzekering zal worden gesteld. De inverzekeringstelling vindt plaats in het belang van het lopende onderzoek, wat tevens het belang omvat van het persoonlijk aan de verdachte verstrekken van mededelingen over de strafzaak.
  2. De verdachte heeft het recht om bij het verhoor bijgestaan te worden door een raadsman. Tijdens het verhoor krijgt de raadsman de gelegenheid om de nodige opmerkingen te maken.
  3. Het verhoor wordt vastgelegd in een proces-verbaal, opgesteld door de officier van justitie of de hulpofficier die het bevel heeft gegeven. Dit proces-verbaal wordt toegevoegd aan de processtukken.
  4. De hulpofficier brengt onmiddellijk verslag uit van zijn bevel aan de officier van justitie.
  5. Zodra het onderzoek dit toelaat, geeft de officier van justitie de opdracht tot vrijlating van de verdachte. Als het onderzoeksbelang zich beperkt tot het persoonlijk overhandigen van een mededeling over de strafzaak aan de verdachte, wordt deze mededeling zo snel mogelijk overhandigd en wordt de verdachte daarna in vrijheid gesteld.

Artikel 95 WvSv [Inbeslagneming bij aanhouden of staande houden]

  1. De opsporingsambtenaar die de verdachte staande houdt of aanhoudt, heeft de bevoegdheid om voorwerpen die vatbaar zijn voor inbeslagname en die de verdachte bij zich draagt, in beslag te nemen.

Artikel 96 WvSv [Bevoegdheid opsporingsambtenaar. Veiligstellen voorwerpen]

  1. Bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of bij verdenking van een misdrijf zoals beschreven in artikel 67, eerste lid, heeft de opsporingsambtenaar de bevoegdheid om voorwerpen die daarvoor vatbaar zijn, in beslag te nemen.
  2. In afwachting van de komst van de rechter of de bevoegde ambtenaar voor inbeslagneming heeft de opsporingsambtenaar de bevoegdheid om maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om de mogelijkheid van wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van voor inbeslagname vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.

Artikel 96a WvSv [Bevel tot uitlevering in beslag te nemen voorwerp]

  1. Bij verdenking van een misdrijf zoals beschreven in artikel 67, eerste lid, heeft de opsporingsambtenaar de bevoegdheid om een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed de houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, te bevelen dit voorwerp ter inbeslagneming uit te leveren.
  2. Het bevel wordt niet gericht aan de verdachte zelf.

Artikel 96b WvSv [Doorzoeken vervoermiddel ter inbeslagneming]

1/ Indien het noodzakelijk is voor de uitoefening van de in het eerste lid verleende bevoegdheid, kan de opsporingsambtenaar: [Vervolg van de tekst ontbreekt. Wil je dat ik doorga met een specifieke formulering of aanvulling?]

a. van de bestuurder van het vervoermiddel eisen dat hij het vervoermiddel tot stilstand brengt, en [Vervolg van de tekst ontbreekt. Wil je dat ik doorga met een specifieke formulering of aanvulling?]

b. en het vervoermiddel vervolgens naar een door hem aangewezen plaats laten overbrengen of zelf laten overbrengen door de bestuurder.

Artikel 96c WvSv [Doorzoeken van plaatsen door (hulp-)OvJ ter inbeslagneming]

  1. In het geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of bij verdenking van een misdrijf zoals beschreven in artikel 67, eerste lid, heeft de officier van justitie de bevoegdheid om elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, te doorzoeken voor inbeslagname.
  2. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, kan een hulpofficier deze bevoegdheid uitoefenen. Hij dient hiervoor de machtiging van de officier van justitie te verkrijgen. Indien vanwege de vereiste spoed of de onbereikbaarheid van de officier van justitie de machtiging niet tijdig kan worden gevraagd, kan de machtiging binnen drie dagen na de doorzoeking alsnog door de officier van justitie worden verleend. Mocht de officier van justitie de machtiging weigeren, dan draagt hij er zorg voor dat de gevolgen van de doorzoeking zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt.
  3. Het doorzoeken van plaatsen volgens de bepalingen in het eerste lid wordt geleid door de officier van justitie of, in het geval van toepassing van het tweede lid, onder leiding van de hulpofficier.
  4. Artikel 96, tweede lid, is van toepassing in overeenstemming met het bepaalde in dit artikel.

Artikel 97 WvSv [Doorzoeking zonder toestemming bewoner]

  1. In het geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of bij verdenking van een misdrijf zoals beschreven in artikel 67, eerste lid, heeft de officier van justitie, bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter niet kan worden afgewacht, de bevoegdheid om ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken.
  2. Voor een doorzoeking zoals bedoeld in het eerste lid is de officier van justitie verplicht om de machtiging van de rechter te verkrijgen. Deze machtiging dient te zijn voorzien van redenen.
  3. Indien ook het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, heeft de hulpofficier de bevoegdheid tot doorzoeking. Het eerste en het tweede lid zijn in dit geval van overeenkomstige toepassing. Indien mogelijk wordt de machtiging van de rechter verkregen via tussenkomst van de officier van justitie.
  4. Indien de rechter aan een hulpofficier van justitie machtiging heeft verleend om zonder toestemming van de bewoner een woning te doorzoeken ter inbeslagneming, is het betreden van die woning door de betreffende hulpofficier van justitie niet onderhevig aan de vereiste machtiging zoals beschreven in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
  5. Artikel 96, tweede lid, is in dit geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 99a WvSv [Bijstand raadsman]

De verdachte heeft het recht om zich tijdens het doorzoeken van plaatsen te laten bijstaan door zijn raadsman. Het doorzoeken mag echter niet worden vertraagd of opgehouden als gevolg van deze bijstand.

Titel VI Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen

Artikel 127 WvSv [Opsporingsambtenaren]

Onder opsporingsambtenaren worden alle personen verstaan die belast zijn met de opsporing van het strafbare feit.

Artikel 128 WvSv [Ontdekking op heterdaad]

  1. Ontdekking op heterdaad vindt plaats wanneer het strafbare feit wordt ontdekt op het moment van de daad zelf of direct nadat het is begaan.
  2. Het geval van ontdekking op heterdaad wordt niet langer aanwezig geacht dan kort na het moment van ontdekking van het feit.

Artikel 133 [Voorlopige hechtenis]

Onder voorlopige hechtenis wordt de vrijheidsbeneming verstaan die plaatsvindt op basis van een bevel tot bewaring, gevangenneming of gevangenhouding.

Tweede boek Strafvordering in eersten aanleg

Titel I Het opsporingsonderzoek

Artikel 141 WvSv [Algemene opsporingsbevoegdheid]

  1. Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:

    a. de officieren van justitie

    b. De opsporing van strafbare feiten is toevertrouwd aan de ambtenaren van politie, zoals bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012. Tevens zijn de ambtenaren van politie, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c en d, van die wet, belast met de opsporing, in het bijzonder wanneer zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

    c. Militairen van de Koninklijke Marechaussee die door de Rechter zijn aangewezen, zijn belast met de opsporing van strafbare feiten in overeenstemming met specifieke aanwijzingen van de Rechter.

Artikel 148 WvSv [Opsporing van strafbare feiten]

  1. De officier van justitie heeft de verantwoordelijkheid voor de opsporing van strafbare feiten binnen het arrondissement waarin hij is aangesteld, en tevens voor de opsporing binnen het rechtsgebied van die rechtbank van strafbare feiten waarover andere rechtbanken zich buigen.
  2. Om deze verantwoordelijkheid uit te voeren, geeft de officier van justitie bevelen aan andere personen die belast zijn met de opsporing.
  3. Indien de officier van justitie persoonlijk betrokken is bij de opsporing, legt hij zijn bevindingen vast in een proces-verbaal dat op zijn ambtseed wordt opgemaakt. Hierbij dienen zo nauwkeurig mogelijk ook de redenen van zijn wetenschap te worden vermeld.

Artikel 152 WvSv [Proces-verbaal]

  1. De ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten stellen onverwijld een proces-verbaal op van het strafbare feit dat ze hebben opgespoord, of van wat ze hebben verricht of vastgesteld in het kader van hun opsporingstaak.
  2. Het opmaken van een proces-verbaal kan onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie achterwege worden gelaten.

Artikel 153 WvSv [Op ambtseed. Ondertekening]

  1. Het opstellen van het proces-verbaal gebeurt door hen op hun ambtseed, of als zij die niet hebben afgelegd, binnen twee keer vierentwintig uur beëdigd voor een hulpofficier van justitie. Deze hulpofficier van justitie legt hiervan een verklaring af op het proces-verbaal.
  2. Het proces-verbaal wordt door hen persoonlijk opgemaakt, voorzien van een datum en ondertekend. Tevens dienen zo nauwkeurig mogelijk de redenen van hun wetenschap te worden vermeld.

Artikel 161 WvSv [Bevoegdheid tot aangifte]

Iedereen die op de hoogte is van een gepleegd strafbaar feit heeft het recht om daarvan aangifte of klacht te doen.

Artikel 163 WvSv [Procedure aangifte strafbaar feit]

  1. De aangifte van een strafbaar feit kan mondeling of schriftelijk worden gedaan bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de aangever zelf, hetzij door een ander die hiertoe is gemachtigd door middel van een specifieke schriftelijke volmacht.
  2. De mondelinge aangifte wordt door de ambtenaar die haar ontvangt, op schrift gesteld en na voorlezing door hemzelf en de aangever of diens gemachtigde ondertekend. Als de aangever niet kan tekenen, wordt de reden van dit beletsel vermeld.
  3. Als de aangever of diens gemachtigde de Nederlandse taal niet of onvoldoende begrijpt of spreekt, heeft hij het recht om aangifte te doen in een taal die hij begrijpt of spreekt, of kan hij taalkundige bijstand ontvangen om hem te helpen bij de aangifte.
  4. De aangever krijgt een kopie van de aangifte of een kopie van het proces-verbaal van aangifte.
  5. Indien de aangever de Nederlandse taal niet of onvoldoende begrijpt of spreekt, heeft hij het recht om op zijn verzoek een vertaling te ontvangen van een schriftelijke bevestiging van de aangifte in een taal die hij begrijpt.

Artikel 164 WvSv [Klachtdelicten]

  1. Bij strafbare feiten die alleen op klacht vervolgbaar zijn, kan de klacht mondeling of schriftelijk worden ingediend bij de bevoegde ambtenaar. Dit kan zowel door de persoon die gerechtigd is tot het indienen van de klacht persoonlijk, als door een ander namens hem, op basis van een specifieke schriftelijke volmacht. De klacht omvat een aangifte met het verzoek tot vervolging.
  2. Artikel 163, tweede lid, derde lid en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 167 WvSv [Opportuniteitsbeginsel]

  1. Indien het openbaar ministerie, naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek, van mening is dat vervolging moet plaatsvinden, bijvoorbeeld door het uitvaardigen van een strafbeschikking of op een andere wijze, zal het zo spoedig mogelijk tot actie overgaan.
  2. Het openbaar ministerie kan om redenen die ontleend zijn aan het algemeen belang, besluiten om af te zien van vervolging. Daarnaast heeft het de bevoegdheid om, onder het stellen van specifieke voorwaarden, de beslissing over al dan niet vervolgen voor een bepaalde termijn uit te stellen.

Titel II De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken

Artikel 170 WvSv [R-C in elke rechtbank]

  1. In elke rechtbank zijn rechters aangewezen om belast te zijn met de behandeling van strafzaken.
  2. De rechter heeft met name de verantwoordelijkheid voor de uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek. Dit gebeurt ambtshalve in door de wet bepaalde gevallen en bovendien op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman.

Titel IVA Vervolging door een strafbeschiking

Artikel 257a WvSv [Strafbeschikking]

  1. De rechter heeft de bevoegdheid om verschillende straffen en maatregelen op te leggen, waaronder:

    a. Een geldboete

    b. Onttrekking aan het verkeer

    c. Schadevergoeding aan de staat ten behoeve van het slachtoffer

  2. Voorts kan de strafbeschikking aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet voldoen. Deze

    a. Afstand doen van in beslag genomen voorwerpen die mogelijk verbeurd verklaard of aan het verkeer onttrokken worden.

    b. Uitlevering of betaling van de geschatte waarde aan de staat voor voorwerpen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring.

    c. Betaling aan de staat van een geldbedrag of overdracht van in beslag genomen voorwerpen als geheel of gedeeltelijke ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Titel VI Behandeling van de zaak door de rechtbank

Artikel 268 WvSv [Meervoudige kamer. R-C neemt geen deel aan onderzoek]

  1. Strafzaken worden behandeld en beslist door een meervoudige kamer, tenzij in de wet anders is bepaald.

Artikel 270 WvSv [Aanvang onderzoek]

Het onderzoek wordt gestart door de voorzitter die de zaak tegen de verdachte laat uitroepen.

Artikel 312 WvSv [Aanvulling telastlegging met strafverzwarende omstandigheden]

Indien tijdens het onderzoek omstandigheden aan het licht komen die niet in de dagvaarding zijn opgenomen en die volgens de wet tot verzwarende omstandigheden leiden, heeft de officier van justitie de bevoegdheid deze alsnog mondeling ten laste te leggen.

Artikel 313 WvSv [Wijziging der telastlegging]

  1. Indien de officier van justitie buiten de situatie beschreven in het vorige artikel concludeert dat de tenlastelegging gewijzigd moet worden, dient hij de noodzakelijke wijzigingen schriftelijk aan de rechtbank voor te leggen, met een vordering tot toelating van deze wijzigingen.
  2. Indien de rechtbank de vordering accepteert, laat zij de inhoud van de aangebrachte wijzigingen opnemen in het proces-verbaal van de zitting. In geen geval worden wijzigingen toegelaten waardoor de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit, zoals bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zou omvatten.

Artikel 338 WvSv [Onmiddellijkheidsbeginsel]

De rechter kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, slechts aannemen wanneer hij daarvan overtuigd is door het onderzoek ter zitting en de inhoud van wettige bewijsmiddelen.

Artikel 339 WvSv [Bewijsmiddelen]

  1. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:

    a. Eigen waarneming van de rechter wordt beschouwd als een wettig bewijsmiddel.

    b. Verklaringen van de verdachte worden erkend als wettige bewijsmiddelen.

    c. Verklaringen van een getuige worden beschouwd als wettige bewijsmiddelen.

    d. Schriftelijke bescheiden worden erkend als wettige bewijsmiddelen.

  2. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.

Artikel 340 WvSv [Eigen waarneming van rechter]

Onder eigen waarneming van de rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.

Artikel 341 WvSv [Verklaring van verdachte]

  1. Onder verklaring van de verdachte wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting gedane opgave van feiten of omstandigheden, hem uit eigen wetenschap bekend.
  2. Een dergelijke opgave, elders dan ter terechtzitting gedaan, kan bijdragen aan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, indien daarvan blijkt uit enig wettig bewijsmiddel.
  3. Zijn opgaven kunnen alleen beschouwd worden met betrekking tot hemzelf.
  4. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaringen van de verdachte.

Artikel 369a WvSv [Maximumstraf opsporingsambtenaar.]

De personen omschreven in artikel 141 zijn niet bevoegd tot het opleggen van een gevangenisstraf van meer dan 50 maanden.